De beweging naar voren. Een gelopen race?

De zogeheten ‘beweging naar voren’ wordt als een belangrijk onderdeel van de modernisering van het Wetboek van Straf­vordering gepresenteerd. Kort gezegd, is het een samenstel van regels dat ervoor moet zorgen dat zaken beter voorbereid op de zitting komen en het onderzoek ter zitting zonder onnodige onder­brekingen kan worden voortgezet. Niet iedereen is overtuigd van de voordelen die met de beweging naar voren worden beloofd. Maar daarover aan het slot van dit artikel meer. Eerst: wat is het precies?

Voor een heldere de uitleg pakte Anne Marie van Hoorn, senior onderzoeker WBOM, opnieuw de pen op. Hieronder bespreekt zij in vogelvlucht de verschillende onderdelen van de beweging naar voren.

Het afschaffen van de pro-formazittingen

Allereerst keert de verplichting om de terecht­zitting binnen negentig dagen na de gevangen­houding te laten aanvangen, niet terug in het nieuwe Wetboek van Strafvordering. Deze verandering zorgt ervoor dat de raadkamer straks alleen nog over de voorlopige hechtenis beslist en zich niet hoeft te buigen over eventuele onderzoeks­wensen van de verdediging. Daarnaast brengt de afschaffing van de negentig­dagen­termijn met zich dat de rechter-commissaris in het voor­bereidend onderzoek zelfstandig onderzoek kan doen en daarvoor geen opdracht van de raadkamer nodig heeft. In feite wordt het fenomeen van de ‘open verwijzing’ gecodificeerd (maar dan dus zonder dat sprake is van een verwijzing). Wat niet verandert, is dat de zitting van de raadkamer na negentig dagen openbaar wordt.

Versterking van de rol van de rechter-commissaris

De tweede belangrijke wijziging betreft de versterking van de regierol van de rechter-commissaris. In het nieuwe wetboek wordt een nieuwe titel ingevoegd met een regeling voor de voortgangs­bewaking door de rechter-commissaris. De officier van justitie moet na negentig dagen gevangen­houding de rechter-commissaris en de verdediging in kennis stellen van de stand van zaken in het opsporings­onderzoek. Deze kennis­geving bevat de tenlaste­legging (dan wel een omschrijving van de feiten waarop het opsporings­onderzoek betrekking heeft) en een aanduiding van het moment waarop de proces­inleiding naar verwachting zal worden uitgebracht. De officier moet dan ook, uit eigen beweging, de proces­stukken ter beschikking stellen aan de verdediging, al kunnen de stukken in deze fase nog worden onthouden in het belang van het onderzoek.

De rechter-commissaris kan straks, net als nu, een regie­bijeen­komst organiseren. Daarnaast kan hij ook termijnen stellen voor het indienen en onder­bouwen van onderzoeks­wensen en voor het uitbrengen van de proces­inleiding (die de dag­vaarding gaat vervangen, waarover straks meer). Op het overschrijden van deze termijnen staat overigens geen sanctie, maar de officier zal met een goed verhaal moeten komen als hij de eerder aange­kondigde termijn niet haalt.

Een ingrijpende en sterk bekritiseerde verandering ten opzichte van het huidige wetboek, is dat de verdachte die daarom verzoekt in beginsel aanwezig mag zijn bij het verhoor van een getuige door de rechter-commissaris. De rechter-commissaris beslist daarover nadat de officier van justitie en de getuige hun standpunt kenbaar hebben kunnen maken. De rechter-commissaris zal het verzoek afwijzen als een van de wettelijke weigerings­gronden aanwezig is (namelijk wanneer de gezond­heid of welzijn van de getuige, het belang van het onderzoek of een goede rechts­pleging zich verzetten tegen de aanwezigheid van de verdachte). Dit is dus een omkering van de huidige regeling, waarin de hoofd­regel is dat de verdachte niet aanwezig is bij het getuigen­verhoor door de rechter-commissaris. Los van allerlei praktische bezwaren wordt vooral gevreesd dat de nieuwe regeling ertoe zal leiden dat de getuige zich in de onmiddellijke nabijheid van de verdachte minder vrij voelt om te verklaren en dat het waarheids­gehalte van zijn verklaring onder druk komt te staan.

Gefaseerd aanhangig maken van de zaak

Het derde onderdeel van de beweging naar voren is de introductie van de proces­inleiding. De proces­inleiding vervangt de dagvaarding, zij het niet integraal. Het bevat de tenlaste­legging en de rechten van de verdediging, maar niet de oproeping voor de zitting. Die volgt op een later tijdstip. De proces­inleiding wordt door de officier van justitie uitgebracht aan de voorzitter van de meer­voudige kamer en aan de verdediging. Pas als de voorzitter van oordeel is dat de zaak voldoende is voorbereid om de zitting te laten beginnen, wordt de dag van de zitting bepaald en gaat de oproeping uit. De zaak wordt op die manier gefaseerd aanhangig gemaakt bij de meer­voudige kamer van de rechtbank. Als de officier van justitie de proces­inleiding uitbrengt, moet hij ook alle proces­stukken ter beschikking stellen. Onthouding van proces­stukken is dan niet meer mogelijk.

Ook in hoger beroep wordt de zaak straks gefaseerd aanhangig gemaakt. In zaken die voor de politie­rechter of de kanton­rechter worden aangebracht, worden de proces­inleiding en de oproeping wel tegelijkertijd betekend.

Versterking van de rol van de voorzitter van de meervoudige kamer

Een laatste belangrijke verandering is de versterking van de regierol van de voorzitter van de meervoudige kamer voorafgaand aan de zitting. Na het uitbrengen van de proces­inleiding krijgt de verdediging de gelegenheid om onderzoeks­wensen in te dienen bij de voorzitter. Hij kan het verzoek toewijzen door de getuige of de deskundige op de zitting te laten horen of door de rechter-commissaris de opdracht te geven de getuige of deskundige te horen. Daarvoor heeft hij de instemming van de officier van justitie en de verdediging nodig. Ook kan hij het verzoek niet toewijzen maar aangeven dat daarover op de eerste zitting wordt beslist (door de zittings­combinatie). Een voorwaarde daarbij is dat de verdediging het verzoek daar herhaalt. De verzoeken worden straks niet meer ingediend bij de officier van justitie, maar de officier moet de getuigen en deskundigen nog steeds oproepen. De voorzitter heeft onder het nieuwe wetboek ook de bevoegdheid om een regiezitting te houden of een schriftelijke ronde in te lassen, waarin de officier van justitie en de verdediging wordt gevraagd een standpunt in te nemen over een ingewik­kelde juridische kwestie.

Hoe nu verder?

De verant­woordelijke ministers verwachten veel van de beweging naar voren. Bij het OM, de Raad voor de rechtspraak en de advocatuur liggen de verwachtingen beduidend lager. Ook de Raad van State en de vier universiteiten die de Tweede Kamer bijstaan bij de parlementaire behandeling zijn kritisch. Veel zal immers afhangen van de opstelling van de rechter-commissaris en de voorzitter van de meer­voudige kamer. Of de verdachte zijn actievere rol in de voorfase kan waarmaken hangt niet alleen af van goede (gefinancierde) rechtsbijstand, maar ook van de tijdige beschik­baarheid van proces­stukken in die fase. Daarvoor staan het OM en de politie aan de politie aan de lat. En het is nog maar de vraag of de verdediging altijd gebaat is bij een vroegtijdige actieve opstelling. Vooralsnog lijkt de beweging naar voren daarom nog geen gelopen race.

Nieuwsbrief Modernisering Strafvordering - November 2023

Aanmelden voor deze nieuwsbrief kan via Modernisering.WvSv@om.nl