Voorlopige hechtenis in het nieuwe Wetboek van Strafvordering
Door: Pieter Liefrink Senior juridisch medewerker
Het programmateam krijgt geregeld de vraag van collega’s of het nieuwe wetboek veranderingen meebrengt voor de voorlopige hechtenis. Het antwoord is: ‘Ja’, maar het zijn er niet heel veel. De regeling van de VH blijft in grote lijnen gelijk aan die uit het huidige wetboek. In deze nieuwsbrief volgt een kort overzicht van enkele belangrijke wijzigingen.
Gevangenhouding kan vóór de terechtzitting telkens met 3 maanden worden verlengd
De huidige regel dat na 90 dagen gevangenhouding voortzetting van de voorlopige hechtenis alleen mogelijk is als de berechting is aangevangen, is losgelaten. Deze wijziging vormt onderdeel van de ‘beweging naar voren’, een set van wijzigingen die gericht is op een betere voorbereiding van het onderzoek op de terechtzitting (zie ook Nieuwsbrief #4). Het idee is dat pro-formazittingen hierdoor kunnen worden teruggebracht. Periodieke toetsing van de voorlopige hechtenis blijft uiteraard wel bestaan. De algemene regel wordt dat de OvJ vóór de aanvang van het onderzoek op de terechtzitting telkens bij de raadkamer maximaal 3 maanden verlenging van de gevangenhouding kan vorderen. Hierdoor is er ook geen speciale regeling meer nodig voor terrorismeonderzoeken waar uitstel van de inhoudelijke behandeling al mogelijk was. Zie art. 2.5.45 nSv dat de opvolger is van art. 66 Sv.
Om de RC en de verdediging wel goed op de hoogte te houden van de ontwikkelingen in het opsporingsonderzoek moet de OvJ het onderzoek zo spoedig mogelijk en uiterlijk 3 maanden nadat de gevangenhouding is bevolen een stand-van-zakenbericht geven. Dit hoeft hij alleen te doen als hij nog geen procesinleiding – de opvolger van de dagvaarding – kan indienen en de verdachte zich in voorlopige hechtenis bevindt. Zo’n stavaza-bericht bevat een (voorlopige) tenlastelegging en het verwachte tijdstip van het indienen van de procesinleiding. Ook moet de OvJ ervoor zorgen dat de verdachte kennis kan nemen van de processtukken, voor zover die niet aan de verdachte moeten worden onthouden. Zie het nieuwe art. 2.10.64 nSv.
Plicht voor rechter om te onderzoeken of de voorlopige hechtenis kan worden geschorst
De verplichting voor de rechter om schorsing van de voorlopige hechtenis te overwegen, heeft de rechter in het huidige recht alleen als hij voorlopige hechtenis beveelt voor de jeugdige verdachte (art. 493 Sv). Dit wordt nu een algemene bepaling: het nieuwe wetboek verplicht de rechter om te onderzoeken of schorsing van de voorlopige hechtenis van de jeugdige, maar ook van de volwassen verdachte onmiddellijk of op termijn mogelijk is. Doel hiervan is om steeds te bezien of er alternatieven voor voorlopige hechtenis zijn. Zie art. 2.5.31 nSv.

Schorsingsvoorwaarden voor de voorlopige hechtenis opgesomd in de wet
In het wetsvoorstel van de Eerste aanvullingswet dat nog moet worden ingediend is sterk gesleuteld aan art. 2.5.33 nSv, de bepaling over de schorsingsvoorwaarden voor de voorlopige hechtenis. De algemene voorwaarde dat de verdachte zich niet schuldig maakt aan een strafbaar feit is voortaan in de wet opgenomen in het eerste lid van dat artikel. Daarnaast zijn in dat lid ook de overige van rechtswege geldende voorwaarden opgenomen die nu in art. 80 lid 2 Sv staan (de verdachte mag zich niet onttrekken aan de tenuitvoerlegging van de VH bij opheffing schorsing VH of bij veroordeling tot vrijheidsstraf of vrijheidsbenemende maatregel). De bijzondere voorwaarden die de rechter kan opleggen staan voortaan ook opgenomen in de wet en wel in art. 2.5.33 lid 2 (bijv. een contactverbod of locatieverbod). Daarbij herkennen we enkele voorwaarden uit andere regelingen, bijvoorbeeld over de voorwaardelijke veroordeling (art. 12c Sr) of de gedragsbeïnvloedende en vrijheidsbeperkende maatregel (het inmiddels vervallen art. 38ab Sr). Er zijn echter ook wat nieuwe voorwaarden, bijv. de ‘verplichting zich in te spannen voor het vinden en behouden van een dagbesteding’ (art. 2.5.33 lid 2 sub k nSv; dit is een aanvulling in de Eerste aanvullingswet). Er is ook een restcategorie opgenomen die het mogelijk maakt om andere voorwaarden op te leggen die verband houden met de gronden waarvoor de voorlopige hechtenis is bevolen (art. 2.5.33 lid 2 sub n). Dat de rechter reclasseringstoezicht op de naleving van bijzondere voorwaarden kan opleggen staat voortaan ook expliciet in de wet, evenals de mogelijkheid om daarbij elektronisch toezicht toe te passen (art. 2.5.33 lid 3 respectievelijk lid 4). Dit betreft overigens nog een conceptwetsvoorstel en is daarom nog niet ingediend bij de Tweede Kamer. Het kan daarom nog wijzigen.
Mogelijkheid tot schorsing van de VH bij voorwaardelijke veroordeling i.p.v. verplichte opheffing
Het wordt voor de rechter mogelijk om bij een voorwaardelijke veroordeling de voorlopige hechtenis te schorsen of de al geschorste voorlopige hechtenis te laten voortduren. Drie situaties zijn te onderscheiden: schorsing bij eindvonnis (artikel 2.5.49 leden 3 en 4), schorsing bij eindarrest (artikel 2.5.55) en schorsing hangende het hoger beroep (artikel 2.5.53 lid 3). In zo’n situatie van voorwaardelijke veroordeling hoeft de voorlopige hechtenis dus niet direct te worden opgeheven en dat is nieuw. Aan die schorsing mogen geen voorwaarden verbonden worden die niet aan de voorwaardelijke veroordeling zijn verbonden. De schorsing mag ook een deel van de (aan de veroordeling verbonden) voorwaarden bevatten. Door deze wijziging is de regeling van het dadelijk uitvoerbaar verklaren van de voorwaarden die zijn verbonden aan de voorwaardelijke veroordeling (‘DUT’) niet meer nodig. De wetgever zal daarom artikel 14e Sr schrappen.
Het betreft hier overigens niet alleen een voorwaardelijke veroordeling van een volwassene, maar ook de voorwaardelijke jeugddetentie, voorwaardelijke TBS en de voorwaardelijke ISD-maatregel.
Verruimde beroepsmogelijkheden voor het OM tegen afwijzing vorderingen in het kader van de VH
Bij de rechtsmiddelen verandert er best het een en ander. De wetgever heeft heel overzichtelijk de rechtsmiddelen van de OvJ en de verdachte met betrekking tot de VH onder elkaar gezet in Boek 2 over het opsporingsonderzoek (zie de artikelen 2.5.58 t/m 2.5.63). Het betreft de procedure bij de raadkamer. Voor de beroepsmogelijkheden over VH-beslissingen tijdens de terechtzitting is art. 5.4.3 uit Boek 5 over de rechtsmiddelen van belang. De belangrijkste wijziging die daar naar voren komt is dat verdachte en OM voortaan direct hoger beroep kunnen instellen tegen alle beslissingen over de voorlopige hechtenis die bij tussenvonnis zijn gegeven. Voor het OM is dat een verruiming omdat op grond van de huidige wet tegen vonnissen die geen einduitspraken zijn, hoger beroep slechts gelijktijdig mogelijk is met het hoger beroep tegen de einduitspraak (art. 406 lid 1 Sv). Dit betekent dat de OvJ binnen 2 weken in beroep kan tegen afwijzing door de rechtbank van de vordering (tijdens het onderzoek op de terechtzitting) van:
- De gevangenhouding of gevangenneming
- De verlenging gevangenhouding of gevangenneming
- De toevoeging nieuwe feiten aan bevel VH
- De opheffing schorsing van de VH (gevangenhouding/ gevangenneming)
- De wijziging schorsing VH (gevangenhouding/ gevangenneming)
Strikte noodzakelijkheid als overkoepelende eis naast gronden VH
Tijdens de parlementaire behandeling is een aantal amendementen ingediend die zien op de VH. Daarvan is er uiteindelijk maar één aangenomen (amendement 36327 nr. 56 van D66-Kamerlid Sneller). Dit amendement betreft een verduidelijking van enkele gronden van de voorlopige hechtenis (zie art. 2.5.27 nSv/ art. 67a Sv). Daarnaast stelt dit amendement een nieuwe overkoepelende eis die duidelijk maakt wat het uitgangspunt moet zijn bij de toepassing van de voorlopige hechtenis: naast aanwezigheid van een van de VH-gronden moet voorlopige hechtenis ook strikt noodzakelijk zijn, gelet op de gedragingen, feiten of omstandigheden, waaronder de persoonlijke omstandigheden van de verdachte. Sneller beoogt hiermee dat de voorlopige hechtenis terughoudender zal worden toegepast, omdat naast de aanwezigheid van een van de gronden voor voorlopige hechtenis, ook de noodzakelijkheid zal moeten worden beargumenteerd.
Naast deze belangrijke wijzigingen zijn er nog veel andere wijzigingen. Deze betreffen bijvoorbeeld de systematiek of de terminologie. Alle wijzigingen zijn in kaart gebracht in de juridische analyse Voorlopige hechtenis. Deze analyse met de wijzigingen voor VH is besproken met mensen uit de praktijk en OM-experts op de gebieden processen, beleid, IV en opleidingen om de gevolgen voor het OM in kaart te brengen. Zodat het OM straks goed is voorbereid op de inwerkingtreding.